Interview VARA-gids

GEDANE ZAKEN / Vara Gids / december 2013

Philip ‘Achtuurjournaal’ Freriks (1944) blikt terug op zijn televisiecarrière en bekent dat hij een haantje is.

Door Roger Abrahams

Achter het nieuws  (1974–1977)

‘Dit was mijn eerste televisiewerk. Ik woonde in Frankrijk en was in 1971 correspondent voor Het Parool geworden. Omroepen liftten graag mee op de grote landelijke kranten – dat was Het Parool toen nog – dus na een tijdje werd ik door de VARA benaderd. Ik wist niks van televisie. Ik kreeg er ook geen les in of zo, het was van: doe maar. Dus huurde ik voor mijn eerste Achter het nieuws-reportage, in Frankrijk, een Franse tv-ploeg in. De cameraman heeft mij de basis van het vak uitgelegd: shot, tegenshot, snijshot, al dat soort dingen. Daar ben ik hem nu nog dankbaar voor. Later, toen ik correspondent voor het Journaal werd, heb ik heel veel met hem te maken gehad. Nog steeds zijn we bevriend. Alain Montrobert heet hij. Oud en Nieuw brengen we met elkaar door, ook dit jaar weer.’

Haagsche kringen (1975–1979)

Haagsche kringen was een grensverleggend programma, omdat het, hoe zal ik het zeggen, minder eerbiedig was ten opzichte van de politiek, maar haar wel serieus nam. We hadden een orkestje, en als een interview oninteressant werd, gaf de eindredacteur een seintje en dan speelde het ons gesprek weg. Dat was voor die tijd heel brutaal. Overigens hadden politici de truc al heel gauw in de gaten. Zo gauw ze het orkest hoorden, maakten ze in een eindsprint van een paar seconden nog even snel hun punt, en boem: klaar. De enige die dat geweigerd heeft, was premier Joop den Uyl. Die wilde dat het interview met de minister-president buiten de grap moest blijven.
Het was heel leuk om te doen. Een soort cocktailparty met gesprekken, waar iedereen van zei: wauw! Bovendien was ik toen nog maar een jochie, maar ik mocht werken met coryfeeën als Harry van Wijnen en Joop van Tijn. Na afloop was er een souper in restaurant Le bistroquet van Gerard Fagel, waar het hele kabinet aanschoof. Dat waren beroemde avonden.’

NOS-Journaal (correspondent)  (1977–1993)

‘In 1974 ging ik terug naar Nederland, maar na drie jaar verhuisde ik weer naar Parijs. De NOS was begonnen met een eigen correspondentennetwerk, ik geloof dat ik hun tweede of derde buitenlandse verslaggever was. Het was heel anders om voor het NOS-Journaal te werken dan voor een actualiteitenrubriek. De bijdragen waren veel korter, maar ook had je dat dagelijkse ritme, het nieuws van de dag. Daarnaast was ik correspondent voor de Volkskrant – ook nog eventjes voor Het Parool, maar daar ging het slecht mee – en die afwisseling vond ik leuk. De techniek kende ik inmiddels, maar het tempo ging omhoog toen we overstapten van film op video. Als je met film iets voor het Achtuurjournaal moest doen, en het werd vier uur, dan kon je het wel vergeten. Dan was je twee uur kwijt om je film te laten ontwikkelen, en daarna moest je nog monteren. Video is opnemen en afdraaien, daarmee lukte dat wel. Het was een ontzettend drukke baan.’

Lopend vuur (1989–1991)

‘Je moet je Lopend vuur voorstellen als een mediaprogramma dat heel breed was, ook met boeken, film, enzovoorts. Ik werd gevraagd voor de presentatie, samen met Leoni Jansen. Cornald Maas zat in de redactie. De eindredacteur was Theo Uittenboogaard, een heel creatieve VPRO’er. Die zocht altijd naar een andere invalshoek, of, zoals hij zei: een kwartslag gedraaid. Al tijdens de voorbereiding bleek dat er een hoop verschillende ideeën bestonden over hoe het moest. Het was een kakofonie van gedoe, van confrontaties. Wij waren allemaal jong en ontzettend ambitieus. Na een jaar gingen Theo en Leonie weg. Ik presenteerde voortaan alleen – conform mijn ambitie – maar het is niet meer geworden wat het was. Het bijzondere was verdwenen.

Als ik nu erover nadenk, dan zeg ik: wat hebben we onszelf voor de voeten gelopen, en dat programma naar de filistijnen geholpen. Ik heb er veel van geleerd. Dat je soms een stapje terug moet doen, bijvoorbeeld. En dat je meer in teamverband moet werken, in plaats van vinden dat je gelijk hebt. Iedereen had gelijk. Dat gaat niet. Volgens mij hebben we allemaal het gevoel dat we daar toen onvolwassen mee zijn omgegaan. Of ik een haantje was? Misschien wel. Misschien nog steeds wel. Maar ik was niet de enige, hoor. Lopend vuur was een kippenhok met veel hanen.’

Het nationale dictee (1990)

Het Groot Dictee der Nederlandse Taal  (1991–heden)

‘Voor de Volkskrant had ik een reportage gemaakt over presentator Bernard Pivot, die op de Franse televisie dictees afnam. Daar kreeg ik veel reacties op: wat leuk, en waarom doen wij zoiets niet in Nederland? Ik dacht: ja, waarom niet? Ik stapte naar de NOS, maar de toenmalige chef keek me aan alsof ik niet goed bij mijn hoofd was. Toen ben ik met Jef Rademakers gaan praten. Die had het tweede seizoen van Lopend vuur geproduceerd en wilde graag bewijzen dat hij meer kon dan de erotiek van de Pin up club. ij HijHij vond het een geweldig idee. Een jaar later was Het nationale dictee een feit.

Ik had nooit kunnen denken dat het zo’n succes zou worden. De eerste keer ging alle aandacht uit naar de andere zender, waar de VARA een actie voor Rusland deed. Wij trokken relatief weinig kijkers. Maar het was wel het dictee van Kees Fens, met het beroemde przewalskipaard. Dat paard is ontzettend gaan rondzingen. Ik beweer nog steeds dat wij dat ras hebben gered, want tot dan toe had niemand er van gehoord. In het tweede jaar, toen Vlaanderen mee ging doen, toonden de media enorme belangstelling. Wij werden ook heel gunstig aangekondigd door Van Kooten en De Bie. Die zaten vlak voor ons op de zondagavond. En nou het dictee jongens, zeiden ze, want dat is leuk!’

Passages (1992–1995)

‘Ze zeggen wel eens dat het lastig is om een boekenprogramma te maken voor televisie, en Passages kampte met hetzelfde probleem. Je praat over boeken die de meeste mensen niet gelezen hebben. Als je Adriaan van Dis terugkijkt, zie je dat hij het nauwelijks over de boeken heeft, maar over de schrijvers. Bovendien: lang niet alle schrijvers zijn van god gegeven televisiepersoonlijkheden. Ik denk dat wij het wel aardig hebben gedaan, maar Passages had nooit de invloed die Van Dis had. Het grappige is dat in Frankrijk Bernard Pivot jarenlang een zeer succesvol boekenprogramma heeft gehad, maar nu is dat verdwenen. Wat er nu is, zit aan de randen van de nacht. Ook in Frankrijk hebben ze de nieuwe magische formule niet gevonden – als die al bestaat.’

De tijd staat even stil (1993–1995)

‘Toen de NCRV mij hiervoor vroeg, een geschiedenisprogramma, zag ik een mogelijkheid om de overstap te maken van het correspondentschap naar iets anders. Ik liep al langer rond met het idee dat ik er genoeg van had. Het werk was een herhaling van zetten geworden, ik kreeg een déjà-vu-gevoel. Hé, daar heb je Chirac weer. Het was ook slijtage: ik was gewoon moe. Als ik ‘s avonds weer eens werd gebeld omdat meneer Delors iets had geroepen in Brussel, dan raakte ik geïrriteerd. Ik betrapte mijzelf daarop en dacht: als je zo reageert, dan vind je het niet meer leuk. Dan moet je ophouden.’

NOS-Journaal (redacteur-presentator) (1996–2009)

‘Ik word nog steeds geassocieerd met het NOS-Journaal. Vaak hoor ik: “U bent toch de man van het Journaal?” Ik ben daar al vier jaar weg, dat is toch raar! Het is me soms niet duidelijk of ze weten dat ik het niet meer presenteer. Maar als mensen het op een vriendelijke manier zeggen, en over het algemeen is dat zo, dan is dat niet onaangenaam. Soms zeggen ze: “We missen je nog steeds.”

Of het Achtuurjournaal voor een haantje het fijnste is om te bereiken? In zekere zin wel. Je zit op de bok. Ik deed het met plezier, zeker in de laatste jaren, toen het helemaal was zoals ik vond dat het moest zijn. Maar ik verlang er niet meer naar terug. Sindsdien zijn zoveel andere leuke dingen op mijn pad gekomen dat ik nauwelijks tijd heb gehad om terug te blikken. Ik zit ook niet voortdurend te controleren hoe ze het nu doen. Tegenwoordig kijk ik gewoon het nieuws, hè.’

Ik herinner me (2001, theater)

‘Soms word je gevraagd voor iets, en denk je: dat kan ook anders. In dit geval voor een eenmalig interview op het podium, met muziek erbij. Ik stelde voor – indachtig Theo Uittenboogaard: een kwartslag draaien – om er een theaterprogramma van te maken. Heel riskant, eigenlijk. Je pretendeert dat je anderhalf uur kunt boeien, maar je kunt niet van de ene op de andere dag een podium beheersen. Ik herinner me was gebaseerd op een beroemde tekst van Georges Perec. Daar heb ik mijn eigen versie van geschreven, gelardeerd met muziek, en ik heb het een keer of dertig, vijfendertig gespeeld. Op zich was het best aardig, maar de zanger deed het beter dan ik. Ik begon de voorstelling op een fiets, tot ik dacht: ik moet van die fiets af. Maar dan was het opeens alsof ik naakt was. Nee, ik had geen regisseur die me dit van tevoren had kunnen vertellen. Het was een uit de hand gelopen grap.

Het Zuidelijk Toneel heeft me in 2008 gevraagd om een rol te spelen in een echt toneelstuk, van George van Hout en Tom de Ket. Toen werd het menens. Fantastisch was het. Het ultieme plezier, dat hele proces. Repetities, tekst lezen. Dan begrijp je hoe zoiets tot stand komt.’

De nationale Bijbeltest (2004–2005)

‘Wat me te binnen schiet, is het moment dat ik voor de eerste keer opkwam met medepresentator Mieke van der Weij. Mieke was vrij gespannen. Het was rechtstreeks, en het is nogal een bombarie, zo’n programma. Met alles erop en eraan: boemberdeboem! En ik kreeg de slappe lach. Een onbedaarlijke lachbui, op het moment dat we opkwamen. Je ziet een buitengewoon vrolijke man verschijnen, alsof hij het gelukkigste moment van zijn leven beleeft. Gelukkig heb ik het tijdig kunnen onderdrukken. Ik denk dat niemand het gezien heeft. Misschien Mieke een beetje.’

De slimste mens (2012–heden)

‘Mijn vaste formule is: je moet een spelletje niet serieus nemen, maar wel serieus spelen. Dat geldt voor Monopoly of Mens erger je niet, en dus ook voor De slimste mens. Wat dat betreft moet je heel professioneel zijn. Je kunt er luchtig over doen, maar het is niet iets wat je er nonchalant maar even bijdoet. Dingen kunnen altijd beter, dat bekijken we serieus. En ik denk dat er een zekere progressie in zit. Het verloopt wat soepeler allemaal – al is dat ook een kwestie van montage. Ik denk dat ik wat losser ben geworden. Zeker in het eerste seizoen haalde ik nogal eens dingen door elkaar. Of de man achter de computer raakte in de war. Het was allemaal nog onwennig. Inmiddels hebben we aardig wat routine. Of de chemie tussen mij en Maarten van Rossem belangrijk is? Zeker. Als wij niet door één deur zouden kunnen, zou De slimste mens niet werken. Zonder dat we intieme vrienden zijn, kunnen we goed met elkaar overweg. We zijn allebei van een leeftijd waarop we niet veel zin hebben om in een vechtsituatie terecht te komen. Dat was meer iets voor Lopend vuur, bij wijze van spreken.’